-
Geboortenaam
Ruurds
-
Geboorteplaats
Langezwaag
-
Plaats van overlijden
Dokkum
Ruurd de Jong werd op 3 juli 1768 geboren als Ruurd Ruurds te Langezwaag in Friesland. Hij kreeg in 1811 van zijn vader Ruird Ruurds, vanwege de invoering van de burgerlijke stand, de achternaam De Jong. Dat gold ook voor zijn kinderen en vanaf nu noemen we hem en zijn nazaten ‘De Jong’, ook vóór de naamswijziging in 1811.
Ruurd de Jong was schoolmeester in Hardegarijp en Dokkum.
Op 7 september 1788 werd in Hardegarijp het huwelijk voltrokken tussen Ruurd de Jong en Lummigje Arends Steenbergen. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren te weten: Arend de Jong, geboren op 16 januari 1790 te Hardegarijp. En als tweede en voor de stamboom belangrijke zoon werd op 20 augustus 1791 te Hardegarijp geboren: Ruurd de Jong.
Ruurd (Ruurds) de Jong overleed op 31 oktober 1832 te Dokkum.
Wat gebeurde er tijdens het leven van Ruurd (Ruurds) de Jong?
Het ging economisch (nog steeds) slecht in ons land. Duizenden arbeiders zochten werk in het buitenland. Er ontstond het zogenaamde lompen-proletariaat, wat zijn toevlucht zocht tot bedelarij. Men werd piskijker, handkijker, botlezer, duivelbanner of men ging op diefstal en roof uit.
In de steden gingen de bedelaars in grote groepen van deur tot deur en aanrandingen en afpersingen waren aan de orde van de dag. Op het platteland was het niet anders. Ook Friesland had te lijden van vagebonden en bedelaars. Er was een groot tekort aan gevangenissen en in de beschikbare tuchthuizen werden de boeven te werk gesteld om keihard Braziliaans hout te raspen en te kloven (rasphuis!).
Er heerste algehele malaise in de republiek en Prins Willem de vijfde trok zich terug in Nijmegen. De eenheid van de Nederlanden was zoek en de Fransen maakten daar gebruik van door aan het eind van die eeuw ons land binnen te trekken. De zeven verenigde Nederlanden namen een nieuwe naam aan: de Bataafse Republiek. Het land was voor 15 jaar een vazalstaat van Frankrijk (1795-1810) en daarna lijfde Napoleon Bonaparte de Nederlanden in bij het machtige Franse rijk. Drie jaar lang (1810-1813) maakten de Fransen de dienst uit.
In die slechts vijftien jaar Franse overheersing maakte ons land geweldige veranderingen door. Er kwamen nieuwe burgerlijke en strafrechtelijke wetboeken, de belastingen werden grondig herzien
en het kadaster werd opgericht. In het bevolkingsregister kregen alle Nederlanders een eigen achternaam of familienaam (De Jong in 1811) en iedereen kreeg voor het eerst een duidelijk adres. Er kwam een dienstplicht en een forse aanzet tot democratisering.
De Fransen verplichtten ons ook om 25.000 Franse militairen te onderhouden en te verzorgen. Dit liep volkomen uit de hand en uiteindelijk kwamen hier zo’n 200.000 Franse militairen om opgekalefaterd te worden. Ze kwamen vermagerd en vermoeid van de slagvelden en in die tijd is het volksliedje ontstaan:
“Hop Marjanneke, stroop in ’t kanneke, laat de poppetjes dansen.
Eertijds was de Pruis in ’t land, en nu die kale Fransen.“
De Fransen brachten echter ook een bepaalde vorm van beschaving met zich mee. Eten met mes, vork en lepel raakte ingeburgerd voor het “gewone” volk ; lezen en schrijven werd meer en meer als normaal beschouwd ; de gewone burgers leerden omgangsvormen en beleefdheden. Bovendien raakte het oud-Nederlands doorspekt met vele Fransen woorden welke nu in het dagelijks gebruik niet meer opvallen : Portmonnaie (buidel), parapluie (regenscherm), trottoir, (stoep), toilet (gemak), boulevard (kade). En verbasteringen
als klok (cloche), kaart (carte), kleur (couleur) etc(!).